logo.png
header_img.jpg

Antitankhindernissen en loopgraven

Aan de KW-linie werd het Cointet-element veelvuldig gebruikt als antitankhindernis.  Op enkele plaatsen, naargelang de toestand van het terrein, legde men railvelden aan of plaatste men tetraëders als hindernis.

De Cointet-elementen werden ook wel een C-elementen of Belgische poorten genoemd.  Het zijn een zware, metalen hekken die onderling verbonden werden met een spil en stalen kabels, waardoor een aaneengesloten muur ontstond.  Vandaar ook de bijnaam ‘IJzeren Muur’ die de KW-linie bij de bevolking kreeg.   Hier en daar werden de elementen vastgemaakt aan betonnen verankeringspalen, ook meerpalen genoemd.  Zeer verspreid kan je zo nog enkele meerpalen terugvinden langs wegen of in velden. 

Het Cointet-element werd, naar een idee van de Russen, door de Franse generaal Edmond de Cointet de Fillain (1870-1948) ontworpen.  Het frontpaneel van een Cointet-element was 2,9 m breed en 2,37 m hoog. Het had een metalen staart van ca. 3,3 m. Het element rustte op drie rollen waarmee het verplaatst kon worden: twee vaste vooraan onder het frontpaneel en een derde dat richtbaar was achteraan onder de staart.  De rollen waren vervaardigd uit staalplaat van 1,4 cm dik. Een volledig element woog 1300 kg en kostte toen om en bij de 3000 BEF. 

De meeste elementen werden tijdens de oorlog gerecupereerd (en gedemonteerd) door de Duitsers om ze ondermeer te gebruiken op de stranden in Normandië. Kleine onderdelen zijn soms wel bij landbouwers te vinden: rollen werden gebruikt als wel en spillen als piket om vee vast te zetten buiten de omheinde weiden. Aan het Bonapartedok in Antwerpen zijn nog een honderdtal frontpanelen van Cointet-elementen te zien. Ze zijn daar na 1940 gezet, wellicht om te vermijden dat men in het dok zou terecht komen.

Railvelden worden ook wel ‘asperge-hindernissen’ genoemd.  Deze hindernis bestond uit meestal 5 rijen spoorwegrails die men om de 2 m diep de grond in dreef.  De uitstekende stukken (tot 1 m hoog) verbond men met prikkeldraad.

Tetraëders of viervlakgestellen zijn verplaatsbare metalen piramides.  Er was een licht type dat zo’n 190 kg woog en een zwaar type dat bijna 500 kg woog en gevuld was met beton.

Op sommige plaatsen werden loopgrachten uitgegraven.  Ze bevonden zich voor (ten oosten van) de bunkerlijn en rond de bunkers.  Het is niet duidelijk of alle geplande loopgraven consequent aangelegd werden.  Veel vindt men er in elk geval niet meer van terug.  Op de Luizenberg in Otterburg zijn naast een bunker nog loopgrachten zichtbaar.