logo.png
header_img.jpg

Inrichting van de gevechtsbunkers

De toegang verloopt via een sas met twee deuren, zodat de vijand nooit rechtstreeks de bunker kan binnendringen.  Het sas zelf kon in geval van vijandelijke binnendringers verdedigd worden door een klein pistoolschietgat vanuit een mitrailleurkamer.

Het schietgat had de vorm van een trechter die naar het sas toe opende. Hierdoor werd de verdediger beschermd, maar kon hij toch het hele sas onder vuur nemen. De vorm van het schietgat varieert volgens de aard van de bunker. Bij éénkamerbunkers loopt de trechter van het schietgat bijvoorbeeld zeer schuin.

De buitendeur bestond uit een open traliewerk, met daarachter een stalen plaat van 3 mm dik.  Beide onderdelen konden afzonderlijk geopend worden zodat de ingang het uitzicht van een volle deur of enkel van een hekje kon aannemen.  Deze buitendeuren werden na de verovering door de Duitsers in bijna alle gevallen verwijderd.  In enkele zeldzame gevallen is deze echter wel nog (gedeeltelijk) bewaard. 

De toegang tot de mitrailleurskamers werd afgesloten door een gepantserde binnendeur.  Deze binnendeur bestond uit een houten kader dat aan weerszijden bekleed is met een metalen plaat van 5 mm dik.  Het middendeel van de deur is opgebouwd uit schuine metalen lamellen die zo voor extra verluchting konden zorgen.  Aan de binnenkant van de deur is nog een scharnierende stalen plaat bevestigd die met twee zware grendels gesloten kon worden. Zo kon de deur nog verstevigd worden in geval van een vijandelijke beschieting.  Ook de binnendeuren werden in de meeste gevallen snel na de capitulatie verwijderd om het metaal te recupereren.

De bunkerkamers
Meestal waren de bunkers uitgerust met twee, maar soms ook met één of drie schietkamers.  De kamers zijn ca. 2 m x 2 m groot en meestal 1,85 m hoog.  Het plafond is bekleed met gegalvaniseerde stalen golfplaten om te beletten dat er, bij een beschieting, betongruis van het plafond op de hoofden van de soldaten zou vallen.

In de buitenmuur van elke schietkamer bevindt zich een rechthoekig schietgat met daarnaast een kijksleuf.  De schietopening laat een schiethoek van maximum 38° toe.  Boven elk schietgat is een nummer in het wit geschilderd (1, 2 of 3).  Deze schildering is in de meeste bunkers goed bewaard gebleven.  Vlak boven de schietopening bevindt zich meestal een metalen oog, dat bedoeld was om de ketting aan vast te leggen die verbonden was met het luik dat het schietgat afsloot aan de buitenkant van de bunker.  De kijksleuf versmalt naar binnen toe tot een klein kijkgat. Om zich nog beter te kunnen beschermen tegen vijandelijk vuur kon men deze opening afsluiten door er een metalen plaatje voor te schuiven. Dit smalle plaatje was met een korte ketting vastgehecht in de muur en is slechts zeer uitzonderlijk bewaard gebleven.

Voor de schietopening was altijd een affuit geplaatst waar men het machinegeweer op kon zetten.  Bij de KW-linie werd uitsluitend gebruik gemaakt van zogenaamde Chardome-affuiten, in eerste instantie bedoeld voor een zware Maximmitrailleur. Deze affuit bestond uit een gebogen metalen structuur die ondersteund werd door 2 poten die in de betonnen vloer vastgehecht werden. In de onderkant van de schietopening zelf bevond zich een dikke verticale draadspil. Aan deze spil werd met enkele grote moeren een horizontale plaat vastgemaakt die aan de andere kant rustte op de gebogen structuur. Op dit beweegbare en in de hoogte verstelbare vlak werd dan de eigenlijke mitrailleur geplaatst.

Achter de affuit stond een eiken bank waarop de schutter kon zitten. Om ook andere soorten mitrailleurs te kunnen plaatsen (lichte Maxim, Colt, Hotchkiss) werden frequent aanpassingen verricht aan de affuit of de schietopening of er werden hulpstukken ontworpen.  Het uiterste redmiddel was met op elkaar gestapelde zandzakjes een soort van tafel te maken. Al deze technieken werden beschreven in een “Reglement op het gebruik van zelflaadwapens” dat aan het bunkerdossier werd toegevoegd. 

Van deze schietopstelling is over het algemeen weinig overgebleven.  De mitrailleur werd door de soldaten bij de terugtocht meegenomen naar de nieuwe gevechtsopstelling.  Meestal is wel de draadspil in het schietgat bewaard, soms nog met één of meerdere moeren. Hier en daar is ook de Chardome-boog nog in originele positie aanwezig. De plaat is meestal verdwenen.  Vaak zijn op de muren nog een lange verticale en twee kleine horizontale strepen terug te vinden, die dienden om de mitrailleur juist af te stellen.  Sporen van aanpassingen rond de schietopening voor de plaatsing van andere types mitrailleurs zijn vaak wel nog goed zichtbaar (metalen platen, steunpunten, …).

De schietgaten waren niet rechtstreeks naar de vijand gericht, aangezien hij deze openingen dan meteen zou kunnen beschieten.  Vanuit de gevechtsbunkers kon men dus enkel flankerend de vijand beschieten.  De zone voor en naast de bunker die men niet met de eigen mitrailleur onder vuur kon houden, werd verdedigd met handgranaten en door het schootsveld van de andere bunkers.  

In een van de bunkerkamers was een nooduitgang voorzien waarlangs men kon ontsnappen als de hoofdingang versperd was.  Deze uitgang bestond uit een kleine opening (0,6 m x 0,6 m) die afgesloten werd door twee rijen metalen balkjes.  De balken werden in gleuven in de zijwanden aangebracht en konden enkel van binnenuit verwijderd worden.  In enkele zeldzame gevallen is (een gedeelte van) de originele opvulling van de nooduitgang nog bewaard. Alle bunkers hadden een nooduitgang, behalve de kleine telefoonbunkers en de gevechtsbunkers met slechts 1 schietgat.

Alle bunkers waren voorzien van meerdere verluchtingskokers.  Aan de buitenkant zijn ze soms beveiligd door metalen roosters, maar aan de binnenkant is niets aangebracht. De constructie was zodanig dat als men er langs buiten een granaat zou inwerpen, deze niet in de bunker terechtkwam maar weer aan de buitenkant, voor de voeten van de aanvaller. De locatie van de kokers verschilt van bunker tot bunker, al zijn er altijd verluchtingskokers dichtbij de schietopstelling.

In alle bunkers zijn ook granaatkokers ingebouwd.  Om de onmiddellijke omgeving van de bunker goed te kunnen verdedigen, wanneer die zou beslopen worden door vijandelijke soldaten, kon men langs deze kokers handgranaten (type Mills) naar buiten laten glijden. Ze zijn vooral aangebracht op de plaatsen die moeilijk verdedigbaar waren vanuit de bunker en in de buurt van de nooduitgang. Ze werden vanbinnen op een hoog punt erin geschoven en kwamen via een schuine buis vlak boven de grond aan de buitenzijde eruit. Om zich te beschermen tegen de explosie kon de opening aan de binnenkant afgesloten worden met een metalen luikje. Dit onderdeel kan de dag van vandaag nog vrij frequent aangetroffen worden. In vochtige gebieden en bij rivieren werd aan het uitworpgat een metalen korfje voorzien, zodat de granaat niet kon wegspoelen.

Nog zeer talrijk aanwezig in de bunkers zijn metalen rekjes aan de zijwanden.  Ze zijn voorzien van 3 of 4 haken en dienden om materiaal en persoonlijke uitrusting aan op te hangen.  In elke mitrailleurskamer zijn er normaalgezien twee aanwezig.

Het T-tablet was een houten plankje dat diende als steun voor de patronenlader van de mitrailleurs.  Deze tabletten bevonden zich meestal recht tegenover het schietgat. Voor de Maximmitrailleur had men namelijk een speciaal apparaat nodig om de afzonderlijke kogels in de kogelbanden te persen.  Meestal zijn deze tabletjes verdwenen, maar hier en daar zijn er weliswaar nog intacte exemplaren terug te vinden.  De metalen houder van het tablet is vaak wel nog aanwezig.

Aan het plafond was in elke kamer een haakje voor een olielamp bevestigd.  Aangezien er in de bunkers geen elektriciteitsvoorziening was, moest men voor verlichting gebruik maken van olie- of petroleumlampen.